home

Bouwkundige terminologie

a-z

september + oktober 2025

Gemaakt voor Kunsttechnieken en Visuele Analyse I

Sommige termen staan aangegeven met een ster ervoor (*). Dit zijn termen die niet expliciet met een definitie in de reader op Canvas staan (ze komen bijvoorbeeld voor in illustraties), maar deze moet je wel kennen (dit lijdt ik af uit de toets over bouwkundige termen die we hebben gehad, waar deze woorden bevraagd werden).

Er zijn ook termen die een ster en een vraagteken (*?) achter zich hebben staan. Hier heb ik vraagtekens bij, zie onderaan ook een toelichting.

Schuingedrukte tekst na een pijl (->) is commentaar en/of toelichting.

Onderaan/aan de zijkant (hangt af van schermbreedte) staan de afbeeldingen uit de reader.


a

aanzet
begin of geboorte van een boog of van een gewelf
aanzetsteen/aanzetstuk
(natuur)stenen blok waar een gewelf of boog op steunt // samen met de sluitsteen ook wel eens de voussoirs genoemd
abacus
dekplaat van een kapiteel
aedicula
versieringsmotief bestaande uit twee pilasters, een hoofdgestel met fronton - ontleend aan de klassieke architectuur
(muur)anker
bouwonderdeel van ijzer (of hout) dat constructieonderdelen zoals muren, balken en stijlen aan elkaar vastmaakt en voor uitwijken behoedt
->
een muuranker bestaat uit een veer en een schieter, dwz een rechte staaf (veer) die aan de binnenzijde aan een balk is bevestigd en aan de buitenzijde een oog heeft waar een rechte staaf (schieter) doorheen gestoken is. veer en schieter zijn vaak geteerd zodat ze geen waterschade krijgen (en zouden kunnen gaan uitzetten)
apsis/absis
nisvormige (of polygonale) sluiting van een koor schip of breuk - bevindt zich vaak achter het transept
arcade
reeks bogen (die vaak dmv zuilen of colonnetten worden ondersteund)
architraaf
doorlopend stuk steen direct boven een colonnade - het onderste dragende deel van het hoofdgestel
arkel*?
uitkraging of uitbouwsel op de hoek van een bouwwerk dat niet vanaf de begane grond langs één of meerdere verdiepingen omhoog gaat
as
denkbeeldige lijn waarmee symmetrie aangegeven kan worden bij een bouwwerk
atrium
tijdens de romeinse tijd: binnenhof bij een woonhuis waaromheen de woonvertrekken lagen // sinds de vroegchristelijke tijd: binnenhof voor een basilica
attiek
uitlopend stuk boven de kroonlijst van een facade - onttrekt zich vaak van het dak

b

balk
dragend horizontaal constructie-element van hout, ijzer, staal of (gewapend) beton
balklaag
een rij balken die een vloer, verdieping of zolder dragen
baluster
(speciaal voor zijn doel vormgegeven) sterk geprofileerde zuil of spijl
balustrade
een reeks spijlen die samen een afzetting vormen van een balkon, trap, galerij of venster
->
een moderne balustrade met spijlen noemt men vaak een reling
basement
de basis of voet van een pilaster, pijler of zuil
basilica/basiliek
een meerschepig gebouw met hogere middenbeuk en zijbeuken. de hoge middenbeuk is vaak voorzien van lichtbeuken
->
belangrijke term // in de romeinse tijd diende de basilica voonamelijk als markthal en/of als beursgebouw en/of als plek waar recht gesproken werd. het was een plek waar mensen samen kwamen en dat maakte het een uitermate geschikte kandidaat voor de vraag "hoe moet een kerk eruitzien?", die opkwam in 313 toen na het Edict van Milaan het christendom gelegaliseerd werd binnen het romeinse rijk.
->
de oude sint pieter is een goed voorbeeld en bestond uit (in volgorde van hoe de processie de elementen zou passeren): atrium, narthex, schip, transept met altaar, apsis
bel-etage
zie: piano nobile
beuk
romp van een bouwwerk - tevens gebruikt om een hiërarchische schikking aan te brengen tussen verschillende bouwonderdelen ten opzichte van elkaar
blind
dicht, zonder licht, onzichtbaar
blinde boog
boog waarbij de ruimter eronder dicht is
boog
kromme overspanning van een opening in een muur/plafond bedoeld om de druk erboven af te leiden
voornaamste boogtypen zijn: rondboog, segmentboog, hoefijzerboog, spitsboog, gedrukte spitsboog, stompe spitsboog, driepasboog, veelpasboog, schulpboog, waaierboog, schouderboog
boogfries
versieringsmotief, bestaande uit een reeks kleine bogen, dat dient als horizontale afsluiting van een bouwlaag (vaak, maar niet uitsluitend, onder een kroonlijst)
bordes
stoep (of verhoogd platform) die uitspringt voor de ingang van een bouwwerk via één of meerdere traptreden
bossage
versieringsmotief waarbij rechthoekige blokken natuursteen aan de voorzijde bewerkt zijn om deze ruw behouwen of rustiek karakter te geven
bouwlaag
gedeelte van een bouwwerk tussen twee vloeren
bovenlicht
hooggeplaatst venster, bijvoorbeeld van een deur
bundelpijler
pijler bestaande uit een kern bezet met zuilen, halfzuilen, colonnetten of schalken, waar bogen uit verschillende richtingen samenkomen

c

cannelure
groef of gleuf in de schacht van een zuil of pilaster
cartouche
versieringsmotief waarbij een vlak (vaak met opschrift) omlijst is door steen- of stucwerk dat gevormd is als ingesneden en omkrullend papier of leer
cassetteplafond
plafond met verdiepte panelen, ontstaan door de vulling van de vakken van elkaar kruisende balken
colonnade
reeks zuilen die een hoofdgestel draagt
colonnet
dunne kolom of zuil
console
in een muur gemetselde, uitstekende steen die dient om de geboorte van bogen en gewelven of het einde van een balk te dragen - heeft vaak naast een constructieve ook een ornamentele functie // ook wel kraagsteen genoemd
cordonlijst
uitspringende lijst langs een gevel om verdiepingen te markeren
corps de logis
hoofdpartij van een aanzienlijk stadshuis, vaak hoger dan de zijvleugels
crypte
onderaardse ruimte in een kerk

d

dak
overdekking van een gebouw
voornaamste daktypen zijn: lessenaarsdak, zadeldak, schilddak, tentdak, mansardedak, wolfsdak zaagdak
*dakkapel
uitbouw van het schuine dakvlak, vaak met een raamkozijn
diamantenkop
ornament (bij natuursteen) bestaand uit een naar voren gekeerde top van een vierzijdige piramide of een driezijdige prisma
doorsnede
weergave van een bouwwerk waar een denkbeeldig vlak door loopt, met name door de lengte- en/of breedteas
drielichtvenster
groep van drie smalle vensters naast elkaar, onderling gescheiden door stijlen of deelzuiltjes*
->
zie ook: tweelicht
driepas
versieringsmotief uit de gotische periode van maaswerk, gevormd naar een schema van drie elkaar rakende cirkels
->
zie ook: vierpas
dwerggalerij
lage arcade bestaande uit een reeks bogen op korte vrijstaande deelzuiltjes*?

e

eierlijst
versieringsmotief uit de klassieke periode van lijstwerk waarop eivormige en pijlachtige figuren elkaar afwisselen
enfilade
lange reeks achter elkaar geplaatste representatieve vertrekken waarvan de deuren in één lijn liggen zodat doorkijk mogelijk is
entasis
kromming van de zuilschacht waarbij deze naar boven toe smaller wordt
entresol
lage of halve verdieping tussen twee verdiepingen in
erker*?
uitkraging van een bouwwerk

f

festoen
slinger van gehouwen of gesneden bladen, vruchten en bloemen
formeel
houten steunconstructie voor een te metselen boog of gewelf
fries
horizontale band met schilder- en/of beeldhouwwerk om een muurvlak aan de bovenzijde te begrenzen of in te delen - tevens een onderdeel van het hoofdgestel, en wel het horizontale deel tussen architraaf en kroonlijst
->
een fries is niet per se een metope en een metope is op zichzelf geen fries: een traditioneel fries is altijd doorlopend terwijl een dorisch fries zich juist kenmerkt door de afwisseling van trigliefen en metopen
fronton
driehoekig- of segmentvormig versieringsmotief dat als bekroning van een gevel, venster of ingang dient
->
het bestaat uit een timpaan, vaak ingevuld met beeldhouwwerk, dat is gevat in geprofileerd lijstwerk

g

galerij
overdekte gang die verkeer mogelijk maakt langs een aantal gebouwen of de vleugels van een gebouw
gekoppeld
bouwelementen zoals vensters, bogen en zuilen die gepaard of in drietal tot een groter symmetrisch geheel zijn samengevoegd en daaraan ondergeschikt zijn gemaakt
gevel (oorspronkelijk)
driehoekige top van een muur of houten wand die vóór het dak is geplaatst
gevel (later)
ook de gehele voormuur van een huis
voornaamste geveltypen zijn: tuitgevel, trapgevel, halsgevel, klokgevel, lijstgevel
gewelf
overspanning van een ruimte door middel van een gebogen metselwerkconstructie waarbij drukkrachten optreden die opgevangen moeten worden door zware muren, steunberen en luchtbogen
voornaamste gewelftypen zijn: tongewelf, kruisgewelf, kruisribgewelf, koepelgewelf, stergewelf, straalgewelf, waaiergewelf
gewelfrib
boog aangebracht in of onder de snijding van velden van een gewelf ter ondersteuning daarvan
gordelboog
boog die loodrecht op de lengteas van een opeenvolging van gewelfvelden staat

h

halfzuil
zuil die ongeveer over de halve dikte voor een muur of pijler uitsteekt
hallenkerk
kerkgebouw waarbij de zijbeuken ongeveer even hoog zijn als de middenbeuk
hoofdgestel
breed horizontaal lijstwerk bestaande uit een architraaf, fries en kroonlijst (tevens entablement genoemd)
houtskelet
dragend samenstel van houten stijlen, balken, regels en schoren in de houtbouw, waartegen wanden en vloeren zijn bevestigd

i

*insteekverdieping
zie: entresol

k

kapconstructie
wijze waarop een kap geconstrueerd is - de voornaamste onderdelen zijn de volgende:
-> span/spoor
betrekkelijk dun stuk hout dat van de dakvoet tot aan de nok loopt, waarover latten worden gelegd die de dakbedekking dragen
-> hanenbalk
horizontaal verbindingsstuk tussen twee sporen die tegenover elkaar zijn geplaatst
-> korbeel
schoor tussen een verticaal of schuinstaand en een horizontaal element van een kapconstructie
-> stijl
dragend verticaal constructie-element van hout, ijzer of een ander materiaal
-> rib
dunne balk, hier: een dunne vloerbalk
-> gording
houten ligger die in de lengterichting van een kap is aangebracht om steun te bieden aan spannen of sporen
kapiteel
kopstuk van een zuil, pijler of pilaster - een kapiteel heeft doorgaans ook een sterk ornamentele functie
kariatide
pilaar of zuil in de vorm van een vrouwenfiguur
klezoor
gedeelte van een baksteen, ontstaan door een steen op een kwart van de lengte dwars door te slaan, en gebruikt om de stootvoegen van verschillende lagen metselwerk niet boven elkaar te laten beginnen
kloostergang
galerij die aan drie of vier zijden een kloosterhof omzoomt (ook kruisgang genoemd)
kloosterhof
vierkant of rechthoekig plein, omzoomd door een kloostergang - vaak bevindt zich hier ook een put of fontein met wasplaats
koepel
bolvormig gewelf dat rust op een cirkelvormige, elliptische, vierkante of veelhoekige onderbouw - is deze onderbouw rond of polygonaal, dan wordt deze trommel genoemd - als de onderbouw een overgang vormt van een vier- of veelhoekige grondslag naar de cirkelvorm van een koepelgewelf, dan noemt men dit een pendentief
kolossale orde
de hoogte van zuilen of pilasters op een façade meer dan één verdieping beslaan
koor
deel van een kerk waar zich het hoofdaltaar bevindt
kooromgang
wandelgang die om het koor en de apsis heen loopt en die de zijbeuken met elkaar verbindt (ook wel deambulatorium genoemd)
kraagsteen
zie: console
kruising
ombouwde ruimte boven het kruisveld
kruisingstoren
op de kruising van een kerk (dit kanbijvoorbeeld ook een hooggeplaatste koepel op tamboer zijn)
kruiskerk
kerk waarvan de plattegrond een kruis vormt - het schip van een kerk wordt dan onderbroken door een dwarsbeuk of -schip. het gedeelte van de plattegrond dat een dwarsschip en het schip van een kerk gemeen hebben heet het kruisveld
kruiskozijn
kozijn dat door een middelstijl en een tussendorpel (of kalf) in vieren is gedeeld

l

lantaarn
min of meer open of opengewerkte bekroning van een koepel of toren
ligger
horizontaal constructie-element ter overspanning van een ruimte
liseen
verticale constructieve verzwaring van de muur, die oogt als een pilaster maar dan zonder voetstuk en vaak zonder kapiteel
loggia
een schaduwrijke inham of verdieping in de gevel van een gebouw - vanwege de vaak ook representatieve functie van de loggia komt deze ook voor als zelfstandig bouwwerk
luchtboog
hooggeplaatste stenen schoorconstructie die de zijdelingse druk van gewelven en de kap van een kerk uitwendig opvangt en afleidt naar steunberen

m

maaswerk
gevlochten metselwerk met sterk decoratieve functie, vaak opengewerkt zodat deze licht doorlaten (ook tracering genoemd)
makelaar
middenstijl in een kapconstructie, waar verschillende constructieonderdelen als sporen en hanenkammen tegen kunnen steunen (daarom ook koningsstijl genoemd)
merk
teken dat vroeger werd aangebracht op onderdelen van hout en natuursteen om de plaats van het onderdeel in het bouwwerk aan te geven - diende tevens ter identificatie van de maker of leverancier van de bouwonderdelen
metope
vlak, soms ingevuld met decoratie, tussen de trigliefen in een dorisch fries
metselverband
wijze waarop stenen in een muur worden gerangschikt om een goede hechtheid van het metselwerk te garanderen - variaties in het metselverband komen voor door bakstenen op verschillende manieren aan te brengen, bijvoorbeeld door de kop (korte zijde) van een baksteen af te wisselen met de strek (lange zijde), waarbij de stootvoegen (staande voegen in het metselwerk) van opeenvolgende lagen niet recht boven elkaar worden geplaatst. in dit geval is er dan sprake van een vlaams verband. de liggende voeg in een metselverband heet lintvoeg
*mezzanino
zie: entresol
moduul
eenheid waarin de verhouding van de onderdelen van een gebouw ten opzichte van elkaar worden uitgedrukt
muizentand
decoratieve lijst van baksteen waarbij de koppen van bakstenen om en om licht uitsteken, soms in een hoek van 45°, zodat een rij van spitse tanden ontstaat
muraalboog
boog die in verband en evenwijdig met een muur is aangebracht ter ondersteuning van een gewelf, overstek of verzwaring van de bovenliggende muur (zie hieronder)

n

nok
horizontale snijlijn van twee dakvlakken (ook wel naald genoemd)

o

obelisk
monolithische vierkante, naar boven dunner wordende zuil met een piramidevormige spitse punt // later, in kleinere varianten, ook toegepast als versieringsmotief in gevels
oeil de boeuf
klein rond, ovaal of achthoekig raam in de gevel of het vooraanzicht van een gebouw
omlijsting
lijst rond openingen als vensters en deuren
ontlastingsboog
boog die aangebracht is ter ontlasting van muurwerk, bijvoorbeeld boven een venster in de muur om een bovendorpel te ontlasten
opstand
aanzicht van een bouwwerk // ook: een niet-perspectivische tekening op schaal van een aanzicht (van een onderdeel) van een bouwwerk
orde
klassieke bouwstijl waarvan het essentële kenmerk de zuil is - in de griekse architectuur onderscheidt men de dorische, ionische en corinthische orde en in de romeinse bouwkunst de toscaanse, dorische, ionische, corinthische en composiete orde
overwelven
met een gewelf overdekken

p

paviljoen*?
rechthoekig vooruitspringend onderdeel van een groot bouwwerk, geplaatst op de hoeken of in het midden van de gevel, waarbij deze vaak een eigen tent- of wolfdak heeft - paviljoens komen overigens ook als zelfstandige bouwwerken voor, maar dan zijn deze van licht-constructief materiaal vervaardigd, niet-monumentaal en vaak van tijdelijke aard
piano nobile
hoofdverdieping van een aanzienlijk huis, waar zich de representatieve vertrekken bevinden en die zich in principe boven de begane grond bevindt (vaak boven een souterrain) - ook bel-etage genoemd
pijler
massief stuk metselwerk met een constructieve functie, namelijk om een bovenbouw te dragen
pilaster
weinig uitstekende verzwaring van een muur (ongeveer een vijfde of zesde van haar breedte), voorzien van een basement, een schacht (al dan niet gecanneleerd) en een kapiteel
pinakel
ranke beéindiging in de vorm van een spits gotisch torentje, bijvoorbeeld op steunberen, vensters en portalen
plint
stootlijst van steen onder langs een gevel of van hout onder langs een kamerwand
portaal
in de muur uitgespaarde ruimte vóór de ingang van een bouwwerk
pothuis
halfbovengrondse uitbouw van de kelder, soms opgenomen in de stoep voor of naast het huis
profiel
omtreklijn van een gebouw of bouwdeel zoals deze zich aftekent tegen de lucht
pui
gevelzijde van de onderbouw van een huis, vaak met hout bekleed - het bovendeel van de gevel, die ten opzichte van de pui uitsteekt, wordt gedragen door de puibalk, een zware balk met een constructieve functie

r

regel
horizontale lat op een muur of vrijstaand tussen stijlen waarop of waartussen betimmering is aangebracht, soms achter een wandbespanning om doordrukken te voorkomen
risaliet
vooruitspringende partij van een bouwlichaam - wanneer het centrale deel van het gebouw vooruitspringt, noemt men dit een middenrisaliet - als de uiteinden van het bouwlichaam uitspringen noemt men deze hoekrisalieten
rollaag
reeks van gemetselde stenen op hun kant
rolwerk
versieringsmotief, bestaande uit in- en uitgezwenkte bandvormige krullen
roosvenster
groot rondlicht met maaswerk, veelal voorkomend in gotische kathedralen
ruit
kleine transparante rechthoekige of vierkante (glazen) plaat
->
als je een ruit in de wiskunde zou benaderen dan zou je die zeker niet op deze manier definiëren. belangrijk is dat echt grote ramen zoals wij die vandaag de dag kennen pas in de (vroeg)moderne tijd gebruikelijk werden. de term ruit refereert echt naar het kleine glasplaatje

s

schalk
drager in de vorm van een kleine zuil of colonnet
scheiboog
boog, gewoonlijk onderdeel van een reeks, die de afscheiding vormt tussen het middenschip en de zijbeuken van een kerk
schelpversiering
ornament in de vorm van een schelp
schoor
schuin geplaatste paal, balk of stijl, die de druk van een last opvangt of een zijdelings verband aanbrengt
schuifvenster
venster bestaande uit een schuifkozijn, schuifraam en vast raam - het schuifkozijn is de houten omraming van een venster bestaande uit een vast (boven) en een schuivend deel (onder, dit wordt het schuifraam genoemd) - de dunne latjes in een raam, zowel horizontaal of verticaal, heten roeden - de onderdorpel van het vaste raam en de bovendorpel van het schuifraam vormen tezamen de wisseldorpel
sleutelstuk
langwerpig plat stuk hout tussen de balk en een korbeel die extra ondersteuning biedt, vaak ook versierd (tevens slof en neut genoemd)
sluitsteen
bovenste steen in een boog, vaak versierd // ook: steen in de top van een gewelf waar de verschillende ribben samenkomen
snijraam
versiering die in het bovenlicht van een deur wordt aangebracht
sokkel
hoge plint langs de onderzijde van een gevel die als voetstuk van het bouwwerk fungeert // ook: hoog voetstuk onder een zuil of een standbeeld
souterrain
benedenverdieping van een woonhuis die gedeeltelijk onder straatniveau ligt
spanning
afstand tussen de aanzetten van een boog of gewelf (ook spanwijdte of overspanning genoemd)
speklaag
horizontale versiering in een gevel van baksteen, vaak van een doorlopende lichtgekleurde horizontale strook (vroeg natuursteen, tegenwoordig vaak beton)
spouwmuur
muur bestaande uit twee evenwijdige delen, gescheiden door een smalle luchtruimte (de spouw), ter bescherming tegen nadelige weersinvloeden als vocht en grote temperatuurverschillen
spuwer
uitmonding van een goot - in middeleeuwse kathedralen vaak gevormd als een dierlijk of duivels monster (ook gargouille genoemd (of gargoyle in het engels))
steunbeer
massieve versterking van een muur om de zijdelingse druk van de op de muur rustende gewelven, luchtbogen of kap te weerstaan
stijl
rechtstaande stut, paal of steun, vaak van hout, waarvan de functie overeenkomt met de pijler (ook staander genoemd) // ook: rechtstaande deel in een deur- of raamkozijn (ook post genoemd)
stoep
geplaveide verhoging langs de straat, behorende tot het particuliere eigendom - soms afgezet met palen, stangen en/of kettingen
stoeppaal
paal die het particuliere deel van de stoep scheidt van de openbare ruimte
straalkapel
reeks van kapellen die als een krans het kooreinde van een kerk omzomen; de middenas van elke straalkapel is gericht op het koor
stroomlaag
rij van enigszins hellend op hun kant geplaatste stenen in een metselverband

t

tandlijst
decoratieve lijst van uitstekende blokjes
timpaan
veld binnen een fronton, niet zelden voorzien van beeldhouwkunst
*toppilaster
overhoekse pilaster ter bekroning van gevel
transept
dwarsschip van een kerk dat tot op dezelfde hoogte als het schip, waarmee het in open verbinding staat, is opgetrokken
trap
traptoren
uitbouwsel van relatief geringe afmetingen waarin een wenteltrap is ondergebracht
travee
deel van een gebouw of gevel, bepaald door de afstand tussen twee verticale assen in de lengterichting van een bouwwerk
trede
horizontaal deel van een trap waarop gelopen wordt
trekbalk
balk die trekkrachten opvangt
triforium
ondiepe gang die is uitgespaard in de dikte van de muur boven de scheibogen van een basilicale kerk
triglief
versieringsmotief in het dorisch fries bestaande uit drie smalle uitstekende balkkoppen en twee gleuven - trigliefen worden in het fries door metopen afgewisseld
triomfboog
erepoort ter verheerlijking van een overwinnaar - ook: de boog waarmee het koor van een kerk zich op het schip of kruising opent (ook koorboog genoemd)
*tussenvloer
zie: entresol
tweelicht
venster dat door een middenstijl of deelzuiltje in twee gelijke lichten is verdeeld
->
zie ook: drielichtvenster

u

uitkraging
deel van het bouwwerk dat overstekend is geconstrueerd om een muurverzwaring of uitspringend gedeelte van betrekkelijk geringe massa te ondersteunen

v

vakwerkbouw
bouw in houten stijl- en regelwerk, waarbij de open ruimten tussen de stijlen, regels en schoren worden gevuld met vlechtwerk van leem, steen of planken
venster
lichtopening in een muur
verdieping
bouwlaag boven de begane grond
verjongen
slinken, naar boven toe smaller worden
vestibule
inwendig portaal, brede gang op de begane grond
vierpas
versieringsmotief uit de gotische periode van maaswerk, gevormd naar een schema van vier elkaar rakende cirkels
->
zie ook: driepas
voluut
krul- of spiraalvormige versiering die kenmerkend is voor het kapiteel van een ionische zuil
vleugel
zijgedeelte van een bouwwerk, vaak ondergeschikt aan de hoofdpartij
vliesgevel
niet-dragende afscheiding tussen het exterieur en interieur van een gebouw, samengesteld uit glas en lichte bouwmaterialen
vlucht
vooroverhellen van een gevel ter optische correctie en om inwateren te voorkomen - ook wel "op de vlucht" genoemd
->
men zegt dat deze constructie ook bedoeld was om te voorkomen dat grote objecten, die dmv de hijsbalk omhoog werden gehezen, schade konden aanrichten
voetstuk
blokvormig onderstuk van een zuil
vormsteen/vormstuk
baksteen met een afwijkende vorm, die voor een speciaal doel gebakken is

w

waterlijst
lijst met een schuin bovenvlak waarlangs regenwater afloopt, die van onder hol is om het afwateren te vergemakkelijken
westwerk
massaal dwarsblok aan de westkant van een kerk dat vaak gekenmerkt wordt door een opbouw met een of twee torens
wimberg
siergevel boven venster- en deuropeningen (en soms ook boven grafnissen) - vaak rijk versierd met maaswerk, geflankeerd door hogels en bekroond met een kruisbloem

z

zijkapel
kapel ter zijde van het hoofdschip of koor waarmee het in open gemeenschap staat
zolder
vloer over een balklaag // ook: ruimte tussen de bovenste vloer en de kap
zuil
vrijstaand dragend bouwdeel waarvan de horizontale doorsnede een cirkel vormt - kan zowel een ronde als een gegroefde schacht hebben
zwik
hoekstuk tussen een boog en een rechthoekige omlijsting waarin de boog gevat is, vaak ook versierd

*? Vraagtekens

deelzuil
er wordt nergens vermeld wat dit is
->
uit context afleiden doet vermoeden dat het ofwel de koepelterm is voor half- en (drie)kwartzuilen ofwel dat het simpelweg een kleinere zuil is...
arkel vs erker
zijn dit dezelfde elementen? of zijn er verschillen?
paviljoen
deze term vind ik over het algemeen gewoon redelijk vaag

aanzet, aanzetlijn, aanzetsteen

soorten bogen

zesdelig kruisgewelf, lichtbeuk, arcade, triforium, muraalboog, galerij, scheiboog, travee

soorten daken

fronton, timpaan, fries, architraaf(, kapiteel, schacht...)

tuitgevel, versierde tuitgevel, trapgevel, halsgevel, verhoogde halsgevel, klokgevel, brede lijstgevel, attiek, mezzanino, houten lijstgevel

boheemse kap, koepelgewelf, hangkoepel, kegelgewelf, koepel op pendentiefs met lantaarn, koepel, tamboer, pendentief, meloengewelf, kruisribgewelf, zesdelig kruisgewelf, normandisch gewelf

psuedogewelf, tongewelf, spits tongewelf, kloostergewelf, wangewelf, kruisgewelf

gordelboog, muraalboog, graat, impost, scheiboog

kroonlijst, sima, mutulus met guttae, fries, triglief, metope, taenia, regula met guttae, fascia, geison, architraaf, abacus, astragaal, kapiteel, cannelures met graten, stylobaat, crepidoma, basement

kruisbasiliek, zijbeuk, middenbeuk, dwarsschip, kruisveld, kooromgang

span, spoor, hanenbalk, korbeel, standzoon, blokkeel, muurplaat

houten buitentrap, pothuis, stoep, kelderluik, pui

hoekrisaliet, middenrisaliet

romeinse en middeleeuwse triomfboog

muraalboog, impost, liseen

toscaans, dorisch, ionisch, corinthisch, composiet

pumeel, kruisbloem, hogel, driepas, vierpas, wimberg